De afgelopen week in het landbouwgebied La Beauce ben ik prima doorgekomen, ook al was het warm en moest er veel water en eten mee in de rugzak. Eerlijk gezegd vind ik het wel fijn om zo een te zijn met het graan, en dat er behalve wat kleine dorpjes niets is. Bijzonder is het om eergisteren weer in stedelijk gebied te komen, Parijs is dan ineens voelbaar dichtbij. Tranen springen me in de ogen. Kennelijk is Parijs, net als het verlaten van Spanje, een mijlpaal die raakt.

De route blijft nog lang landschappelijk mooi, de Camino zoekt echt de groene longen van de stad op, langs de rivier de Orge en vlak voor Parijs kilometerslang langs La Coulée Verte, een fiets- en wandelpad door een parkachtig gebied. Pas als ik bij de Porte d’Orleans de périferique kruis ben ik echt in de stad. Dan is het nog maar drie kilometer rechtdoor lopen. Vanaf hier zijn er ook jakobsschelpen in het trottoir. Wat is het fantastisch om Parijs over de Rue Saint Jaques binnen te lopen, met rugzak, schelp en wandelstokken, als vreemde eend tussen toeristen en Parijzenaren. Het eerste herkenbare is een blik op het Pantheon rechts van me. Even later loop ik met een brede grijns via de brug over de Seine het Île de la Cité op. Dan is het nog een paarhonderd meter naar de Tour Saint Jacques aan de andere oever van de Seine, het officiële eindpunt van de voie de Tours. Is dit het nu, gaat er door me heen als ik op een bankje in het parkje bij de Tour Saint Jaques zit. Er zijn absoluut geen gevoelens van ‘aangekomen zijn’. Het is dat ik besloten had een rustdag te nemen in Parijs, anders was ik zo weer verder gelopen. Ik ben immers op weg naar huis.

En die rustdag in Parijs is wel heel speciaal, want het is vandaag quatorze juillet. Ik logeer in een religieus hostel op steenworp afstand van de Champs Elysées. Een betere uitvalsbasis voor quatorze juillet kun je niet hebben. Als ik tegen half tien het hostel verlaat kom ik meteen in een mensenmassa terecht. Ik loop achter de meute aan, passeer twee veiligheidscontroles en beland achter een dranghek aan de Champs Elysées. Er staan troepen prachtig uitgedoste militairen opgesteld. Ik heb redelijk zicht en kan leunen tegen het hek. Het wachten tot het defilé start is veel vermoeiender dan wandelen. Iets na tienen klinkt een signaal voor het appel, de zwaarden worden geheven. En dan rijdt onder begeleiding van getrompetter en getrom een groep militairen te paard langs. Staand op een open wagen komt tussen de paarden ook president Macron voorbij. Vervolgens duurt het nog bijna een half uur tot onder luid applaus drie straaljagers met de bekende rode, witte en blauwe strepen overvliegen, recht boven mijn hoofd. Het defilé is begonnen. Als er marsmuziek uit de luidsprekers klinkt zet een eindeloze bonte stoet manschappen zich in beweging. Vervolgens komen er tanks in beeld en staat de stoet weer een half uur stil. Als er helikopters zijn overgevlogen komt de stoet weer in beweging en het eindigt het rond twaalf uur met de Parijse brandweer. Na afloop ga ik terug naar het hostel. Ik ben versleten. Om morgen weer te kunnen wandelen heb ik rust nodig. Met sarcoïdose moet je nu eenmaal keuzes maken. Maar wat was het uniek om dit feest mee te kunnen maken met de Parijzenaren.

Vanwege de de gespannen situatie in Parijs neem ik morgen een stukje de trein. Iedereen raadt me af om door de noordelijke banlieux te lopen. En dan volgt alweer een tocht door verlaten gebied waarbij er eten voor drie dagen mee in de rugzak moet en overnachtingsmogelijkheden schaars en duur zijn. Het is alsof ik vanaf hier de eindspurt inzet. Nog een maand te lopen, ik verlang ernaar om thuis te komen.